Soms hóór je mensen bijna denken:
- Waarom doe je toch zo moeilijk? Waarom maak je er zo’n punt van dat een kind te weinig uitdaging heeft?
- Wat is er erg aan dat het op school gemakkelijk is. Waarom vind je per se dat er verrijking of verdieping moet komen?
- Joh, laat je kind lekker spelen, het is toch heerlijk als het goed gaat? Het is toch lekker als het mooie cijfers haalt?
- Wees blij dat je kind het zo gemakkelijk heeft, dat-ie goed mee kan komen.
- Dat gezeur is echt niet eerlijk. Denk eens aan ál die kinderen die extra hulp nodig hebben, omdat ze het tempo op school moeilijk bij kunnen benen.
Ik kan daar echt boos over worden. Het is namelijk juist ontzettend belangrijk dat een kind stof krijgt aangeboden die aansluit bij zijn ontwikkeling. Als een kind wat trager is dan gemiddeld (wat is gemiddeld…?), maar zeker ook als het sneller gaat!
Zoals Vygotsky beschreef in zijn theorie over de ‘Zone van de naaste ontwikkeling’, leren kinderen (en volwassenen) in aansluiting op wat ze al weten. Tegelijk moet het nieuw en uitdagend zijn om te kúnnen leren.
Wanneer de lesstof bestaat uit dingen die kinderen al weten of kunnen, zonder nieuw en uitdagend te zijn, leren ze niet.
Als dit dag in dag uit, jaar in jaar uit zo gaat, komt een kind in feite stil te staan.
De gevolgen van gebrek aan uitdaging
Als een kind geen of weinig uitdaging ervaart, dus weinig moeite hoeft te doen en tóch ‘scoort’, kan het de overtuiging krijgen dat leren gelijk staat aan kunnen.
Komt het een keer wél voor een uitdaging te staan… dan gaat het deze niet aan omdat het datgene immers niet kan.
Een kind dat niet bij de les hoeft te blijven omdat het niets nieuws hoort, heeft alle ruimte om af te dwalen, andere dingen te doen of te gaan klieren. Wordt er wél iets nieuws verteld, dan is de kans heel groot dat het dit niet meekrijgt.
Het kind ontwikkelt zo een houding van: dit is niet voor mij. Het is moeilijk om dit later om te buigen, bijvoorbeeld op het voortgezet onderwijs, wanneer de stof moeilijker en nieuwer wordt.
Een kind kan aan zichzelf gaan twijfelen. Het denkt te moeilijk en geeft daardoor ‘verkeerde antwoorden’. Het gaat denken dat simpele vragen strikvragen zijn. Het denkt: dat is toch logisch, dat wéét je toch wel, en schrijft het juiste of volledige antwoord dus niet op.
Een kind kan flink gaan onderpresteren waardoor het ook niet meer op het juiste niveau wordt ingeschat. Het verliest de motivatie en de zin om te leren en zal zich nog minder in gaan spannen. Het denkt: wat heeft het voor nut?
Een neerwaartse spiraal ligt op de loer. Nog minder uitdaging, nog minder plezier, schooluitval? Hierover schreef ik de blog die Het watervalfenomeen heet.
Om te voorkómen dat kinderen in die vaste overtuigingen verstrikt raken, zal ik er ALTIJD op blijven aandringen dat een kind voldoende uitgedaagd wordt. Want een kind dat ‘uitstaat’ is later moeilijk weer ‘aan’ te krijgen.
Deze kinderen kunnen niet groeien in hun eigen tempo en tot bloei kunnen komen. Dit alles kan zó schadelijk zijn voor hun zelfvertrouwen en hun zelfbeeld. En dát gun ik niemand!




